Diabetes mellitus

Samenvatting

De incidentie van diabetes mellitus (DM) wordt geschat op 36.300 mannen en 36.200 vrouwen (totaal 72.500). De geschatte jaarprevalentie in 2003 was 36,4 per 1000 mannen en 38,6 per 1000 vrouwen (absoluut 292.500 mannen en 316.400 vrouwen). Het totale aantal diabetespatiënten dat bij de huisarts bekend is (prevalentie) werd in 2003 geschat op ruim 600.000. Van deze patiënten heeft 90% DM type 2.

Naast insulineresistentie vormen andere risicofactoren, zoals roken, hypertensie, overgewicht en een verhoogd cholesterolgehalte, een extra risico voor het ontstaan van diabetische atherosclerotische veranderingen.

Patiënten die voldoende ziekte-inzicht hebben en in staat zijn voor zichzelf een adequaat behandelingsregime te organiseren, ervaren in het dagelijks leven geen beperkingen. Daarentegen zullen patiënten bij wie het niet goed lukt een bevredigende bloedglucosespiegel te bereiken, in het dagelijks leven waarschijnlijk beperkingen ervaren.

Algemeen

  • CAS-code: E600 – diabetes mellitus met oogcomplicaties; E601 – diabetes mellitus met overige complicaties; E602 – diabetes mellitus zonder complicaties

  • ICD-10-code: E14.3 – diabetes mellitus met oogcomplicaties; E14.8 – diabetes mellitus met overige complicaties; E14.9 – diabetes mellitus zonder complicaties

1. Diagnose en behandeling

1.1. Definitie

Diabetes mellitus (DM) wordt gekenmerkt door een verhoogde bloedglucosespiegel. Er kan een tekort bestaan aan endogene insuline, al of niet gecombineerd met een onvoldoende werkzaamheid in het weefsel. Dorst, polydipsie, polyurie, moeheid en gewichtverlies zijn suggestief voor DM. Daarbij bestaat een verhoogd risico op het ontstaan van complicaties van ogen, zenuwen, nieren, hart en bloedvaten. 

Diabetes mellitus kan worden onderscheiden in:

  • diabetes mellitus type 1: auto-immuun of idiopathisch;

  • diabetes mellitus type 2: met of zonder overgewicht;

  • zwangerschapsdiabetes;

  • overige vormen van diabetes mellitus (pancreasaandoeningen, hormonale aandoeningen, afwijkingen als gevolg van geneesmiddelen of chemicaliën, genetische aandoeningen, afwijkingen in de insulinereceptor).

1.2. Diagnostiek 

Anamnese

  • Vraag naar: dorst, polydipsie, polyurie, moeheid, gewichtverlies, pruritus vulvae, recidiverende genitale of urineweginfecties, slecht genezende infecties, claudicatio intermittens, angina pectoris, visusstoornissen en impotentie.

  • Neuropathieklachten: verminderd of doof gevoel, brandend gevoel, prikkelingen of pijn.

  • Medische voorgeschiedenis: zwangerschapsdiabetes, kinderen met een geboortegewicht > 4000 g, hart- en vaatziekten, hypertensie en vetstofwisselingsstoornis.

  • Familieanamnese: DM, hart- en vaatziekten.

  • Leefstijl: voedingsgewoonten, roken, alcoholgebruik en lichaamsbeweging.

Lichamelijk onderzoek

  • Algemeen: gewicht, lengte, bloeddruk;

  • Voetinspectie: vorm, stand, trofische stoornissen, eelt en drukplekken;

  • Onderzoek van perifere arteriën: pulsaties en souffles aan de arteria dorsalis pedis en arteria tibialis anterior;

  • Neurologisch onderzoek: achillespeesreflexen, vibratie en sensibiliteit;

  • Fundoscopie door oogarts.

Aanvullend onderzoek

Bevestigen de diagnose DM:

  • glucose in plasma,
    een bij herhaling vastgestelde willekeurige plasmaglucosewaarde ≥ 11,1 mmol/l met bijpassende klachten en/of een bij herhaling vastgestelde nuchtere plasmaglucosewaarde ≥ 7,0 mmol/l;

  • capillaire glucosebepalingen,
    de diagnostische grenswaarden zijn: niet nuchter 11,1 mmol/l en nuchter 6,1 mmol/l.

Het onderscheid tussen DM type 1 en type 2:

Urineonderzoek, kwalitatief op ketonen (teststrook): Ketonurie is suggestief voor diabetes mellitus type 1, hoewel het ook bij type 2 kan voorkomen. Ketonurie wordt verder gezien bij hyperemesis gravidarum, hongeren, cachexie, koorts en ernstige infecties (bijvoorbeeld pneumonie).

Opsporen van complicaties:

  • totaalcholesterol-, HDL-cholesterol-, triglyceridenconcentratie;

  • HbA1c, glycohemoglobine;

  • albumineconcentratie in de eerste ochtendurine of albumine/creatinine-ratio in de eerste ochtendurine;

  • creatine in serum.

Opmerking met betrekking tot onderzoek:

Niet geïndiceerd onderzoek: orale glucosetolerantietest (GTT).

Differentiaaldiagnose

  • Melliturie (suiker in de urine):
    hoewel melliturie bij meer dan 90% van de patiënten op hyperglykemie wijst, moeten twee hoofdgroepen van niet-diabetische melliturie in overweging worden genomen:

    • niet-diabetische glucosurie (renale glucosurie),

    • melliturie zonder glucosurie.

  • Hyperglykemie:
    oorzaken van hyperglykemie die samenhangen met eindorgaanongevoeligheid voor insuline of een tekort aan insuline:

    • obesitas;

    • acromegalie;

    • syndroom van Cushing;

    • leverziekte;

    • spierstoornissen (myotone dystrofie);

    • glucagonoom;

    • lipoatrofie;

    • hemochromatose.

1.3. Behandelplan

Medische behandeling 

  • Type 1: insuline afhankelijke diabetes:

    • insuline,

    • recombinant insuline,

    • insuline pompjes.

  • Type 2: ouderdomsdiabetes.

Preventieve adviezen

Educatie: geef informatie over de belangrijkste aspecten van DM en over situaties waarin maatregelen vereist zijn.

Wat de leefstijl betreft, kunnen de volgende maatregelen worden genomen:

  • stoppen met roken;

  • matigen van alcoholgebruik;

  • attenderen op het belang van lichaamsbeweging;

  • gewichtsreductie door aanpassing van de leefstijl leidt vaak tot een aanzienlijke verbetering van de glucosehuishouding;

  • dieetmaatregelen.

Voor de andere risicofactoren voor hart- en vaatziekten, zoals hypertensie en vetstofwisselingsstoornis, wordt een behandeling ingesteld.

Werkgerelateerde adviezen

1.4. Prognose medisch herstel

Patiënten die voldoende ziekte-inzicht hebben en in staat zijn voor zichzelf een adequaat behandelingsregime te organiseren, ervaren in het dagelijks leven geen beperkingen. Daarentegen zullen patiënten bij wie het niet goed lukt een bevredigende bloedglucosespiegel te bereiken, in het dagelijks leven waarschijnlijk beperkingen ervaren.

Uit onderzoek blijkt dat er een directe relatie bestaat tussen een beter gereguleerde glucosespiegel en een afname van vaatbeschadigingen.

1.5. Belemmeringen medisch herstel

Comorbiditeit en complicaties

Als acute complicatie kan hyperglykemie of hypoglykemie ontstaan.

De chronische complicaties omvatten:

  • retinopathie;

  • nefropathie;

  • neuropathie;

  • diabetische voet;

  • hart- en vaatziekten.

Opmerkingen: naast insulineresistentie vormen andere risicofactoren, zoals roken, hypertensie, overgewicht en een verhoogd cholesterolgehalte, een extra risico voor het ontstaan van diabetische atherosclerotische veranderingen.

Werknemers met diabetes met comorbiditeit ervaren meer vermoeidheidsklachten dan werknemers met diabetes zonder comorbiditeit of ‘gezonde’ werknemers. Werknemers met diabetes zonder comorbiditeit ervaren niet meer vermoeidheidsklachten dan ‘gezonde’ werknemers.

Bij DM komt depressie voor als comorbiditeit. Depressie leidt tot een slechte regulatie van de glucosespiegel en versnelt daardoor het optreden van coronair vaatlijden bij DM.

Leefstijl

Zie Behandelplan.

Werkfactoren

2. Re-integratie

2.1. Diagnostiek arbeidsmogelijkheden

Met betrekking tot de blootstelling besteedt de bedrijfsarts aandacht aan veiligheidsaspecten in het werk. 2 Dit is vooral belangrijk bij veiligheidsfuncties waarbij aandacht en alertheid een cruciale rol spelen bij de bewaking van de eigen veiligheid of die van anderen. Een voorbeeld van veiligheidswerk is de functie van buschauffeur. Verder wordt aandacht besteed aan zware fysieke belasting en onregelmatige werktijden.

Werkplekonderzoek (RI&E)

Een arbeidsdeskundige kan de functiebelasting in kaart brengen, met als doel na te gaan of er specifieke belastende factoren in de functie (bijvoorbeeld werken in ploegendienst, werken in koude omgeving) aanwezig zijn die de glucosehuishouding zouden kunnen ontregelen.

Bij DM met complicatie(s) wordt onderzocht of aanpassing in de taken of op de werkplek nodig zijn.

2.2. Functionele mogelijkheden

Bij goed ingestelde DM zonder complicaties zijn er geen beperkingen. Bij slecht ingestelde DM: zie hieronder.

De te verwachten beperkingen voor werkenden met slecht ingestelde DM zijn te vinden in alle zes rubrieken waaruit de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) is opgebouwd. Er kunnen beperkingen bestaan met betrekking tot de volgende activiteiten en vormen van belasting.

FML-item Rubriek
Concentreren van de aandacht I-1
Verdelen van de aandacht I-2
Handelingstempo I-7
   
Vervoer II-10
   
Koude III-2
Overige beperkingen van de fysieke aanpassingsmogelijkheden III-9
   
Duwen of trekken IV-13
Tillen of dragen IV-14
Frequent zware lasten hanteren tijdens het werk IV-16
Lopen IV-18
Lopen tijdens het werk IV-19
Trappenlopen IV-20
Klimmen IV-21
Knielen of hurken IV-22
   
Staan V-3
Staan tijdens het werk V-4
Geknield of gehurkt actief zijn V-5
Gebogen en/of getordeerd actief zijn V-6
   
Werktijden: perioden van het etmaal VI-1
Werktijden: uren per dag VI-2
Werktijden: uren per week VI-3
Overige beperkingen ten aanzien van werktijden VI-4

 

2.3. Re-integratieplan

Persoonsgerichte adviezen

Adviseer op het werk tussendoor wat te eten.

Bij het werken in een koude omgeving moet de werknemer warme werkkleding dragen en koolhydraatrijke voeding gebruiken.

Werkgerichte adviezen

Veiligheidswerk: bij functies waarin men voor zichzelf, collega’s of derden te maken heeft met een veiligheidsrisico, moeten eventuele risico’s in de werksituaties worden geïnventariseerd. Vervolgens kan individueel worden bepaald wat de mogelijkheden voor de betrokkene zijn om de functie uit te voeren.

Visusdaling, gestoord schemerzien en gestoord kleuronderscheidingsvermogen kunnen een belemmering zijn voor het uitoefenen van functies als chauffeur of machinist.

Zware fysieke belasting: door zelfcontrole en adequate doseringsaanpassingen is het voor een ervaren, goed ingestelde diabeet zeer goed mogelijk zware fysieke arbeid te verrichten.

Onregelmatige werktijden: door een regelmatige ploegendienst hoeft de regulering van de diabetes niet te worden verstoord. Snelle roosterwisselingen hebben wel invloed op de glucosehuishouding. In dergelijke gevallen is een adequate begeleiding noodzakelijk.

Fijnmechanisch werk kan ernstig worden bemoeilijkt door polyneuropathie van de handen.

2.4. Prognose herstel belastbaarheid

Op dit moment is geen informatie in de literatuur gevonden.

2.5. Belemmeringen herstel belastbaarheid/werkhervatting 

Werkgebonden belemmeringen

  • Snelle roosterwisselingen hebben een negatieve invloed op de glucosehuishouding.

  • Werken in een koude omgeving zonder geschikte werkkleding kan leiden tot hypoglykemie.

Persoonsgebonden belemmeringen

  • Onvoldoende ziekte-inzicht.

  • Inadequaat copinggedrag.

  • Onvoldoende eigen deskundigheid om de diabetes te reguleren.

Belemmeringen in de privésfeer

Er zijn geen belemmeringen in de privésfeer.

Medische belemmeringen

3. Epidemiologie

Zie de tabel voor de incidentie en prevalentie van klachten bij DM in de algemene bevolking.

  Man Vrouw Totaal
Incidentie per 1000* 4,5 4,4  
Prevalentie per 1000* (schatting 2003) 36,4 38,6 75
WAO instroom 2002
aantal
percentage
235
0,56%
96
0,19%
331
0,36%
Aantal meldingen beroepsziekten 2005; % totaal     geen meldingen

* Deze cijfers hebben betrekking op DM type 1 en type 2 gezamenlijk.

Toelichting en opmerkingen:

  • Er worden geen landelijke statistieken bijgehouden van het aantal nieuwe gevallen (incidentie) van DM. Wel kan op basis van huisartsenregistraties een schatting worden gemaakt van het totale aantal nieuwe patiënten met DM type 1 en DM type 2 samen. Deze incidentie werd voor het jaar 2003 geschat op 36.300 mannen en 36.200 vrouwen (totaal 72.500). De geschatte jaarprevalentie in 2003 was 36,4 per 1000 mannen en 38,6 per 1000 vrouwen (absoluut 292.500 mannen en 316.400 vrouwen). Het totale aantal diabetespatiënten dat bij de huisarts bekend is (prevalentie) werd in 2003 geschat op ruim 600.000. Van deze patiënten heeft 90% DM type 2.

  • Relatie met leeftijd: de jaarprevalentie van DM neemt toe met de leeftijd. In de leeftijdsgroep van 40 tot 60 jaar komt DM meer bij mannen dan bij vrouwen voor. In de groep van 75 jaar en ouder lijden echter meer vrouwen aan DM.

  • Mortaliteit: diabetici hebben een grotere kans aan hart- en vaatziekten te overlijden dan personen uit de algemene bevolking. Voor mannen is dit risico twee keer zo hoog, voor vrouwen ongeveer vier keer. Het overlijden aan hart- en vaatziekten in de algemene bevolking maakt 35% uit van de totale sterfte; bij mensen met DM is dat 60 tot 70%. In 2003 overleden in Nederland volgens de CBS-doodsoorzakenstatistiek 1527 mannen en 2264 vrouwen aan de gevolgen van DM (respectievelijk 19,0 en 27,6 per 100.000). Deze cijfers geven wel een indruk van de sterfte aan DM, maar zijn niet erg betrouwbaar. De hoogte van de cijfers is namelijk sterk afhankelijk van de wijze waarop artsen de doodsoorzaak registreren.

  • Het aantal mensen met DM is sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw sterk toegenomen. Deze toename was sterker vanaf het einde van de jaren negentig. Oorzaken zijn onder andere overgewicht en vergrijzing. De toename van het aantal geregistreerde gevallen van DM heeft echter ook te maken met een grotere alertheid bij, onder andere, huisartsen. Daardoor wordt eerder onderkend dat iemand DM heeft, of een voorstadium van de ziekte waarbij al sprake is van een verhoogd bloedglucosegehalte. Desondanks is een groot aantal mensen met DM nog niet gediagnosticeerd en behandeld. DM type 2 kan namelijk lange tijd voorkomen zonder dat er duidelijke symptomen zijn. Verhoogde glucosewaarden zijn naar schatting doorgaans tien jaar aanwezig voordat de diagnose diabetes wordt gesteld. Onderzoek in de jaren negentig suggereert dat voor ieder bekend geval ook een niet-gediagnosticeerd geval zou voorkomen. Precieze getallen ontbreken op dit moment.

  • Bevolkingsgroepen: in een aantal groepen komt DM frequenter voor dan in de algemene bevolking. Dit geldt voor: etnische groepen zoals Hindoestanen, Turken en Marokkanen, Surinamers, Antillianen, mensen met familieleden met DM, mensen met overgewicht of obesitas.

4. Verwijzen en samenwerken

4.1. Algemene verwijsindicaties

  • Verwijs zo nodig naar een diabetesverpleegkundige voor het aanleren van zelfcontroles of bij overzetting op insuline.

  • Verwijs zo nodig naar een diëtist.

  • Verwijs naar een podotherapeut bij drukplekken, eeltvorming of standafwijkingen van de voet(en).

  • Overleg met de oogarts of de internist wanneer er een vermoeden is van diabetische complicaties.

4.2. Specifieke verwijsindicatie

Een werknemer met DM wordt naar een internist verwezen:

  • voor instelling op insuline;

  • bij te hoge postprandiale waarden ondanks 2 dd insuline;

  • bij een diabetisch ulcus dat niet binnen twee weken geneest (verwijs naar voetenteam);

  • bij een serumcreatinine > 200 μmol/l of een klaring < 30 ml/min.

Overleg met de tweede lijn bij ernstige hyperglykemie (sufheid, dehydratie of braken).

Bij een hypoglykemisch coma waarbij na een half uur onvoldoende herstel optreedt, is een ziekenhuisopname noodzakelijk.

5. Verzuimreferentieduren

De referentiegegevens voor de verzuimduur per lemma zijn gebaseerd op verzuimgegevens van vier arbodiensten van verzuimgevallen die in 2004 of in 2005 zijn beëindigd. Omdat in veel gevallen er pas bij 6 weken verzuim een diagnose door een bedrijfsarts is genoteerd hebben we alleen verzuimgevallen die minimaal 43 dagen duren meegenomen. In totaal waren dit 244.995 gevallen. Waarvan 118090 mannen en 126905 vrouwen. Het aantal vrouwen in onze groep ligt dus iets hoger.

In de grafiek met uitstroomcurven is weergegeven welk deel van de verzuimgevallen het werk hervat binnen een bepaalde periode. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de eerste hervatting (groene lijn), 50% hervatting (blauwe lijn) en volledige werkhervatting (rode lijn). Rond iedere lijn zijn met stippellijntjes (in dezelfde kleur) de onzekerheidsmarges ( 95%-betrouwbaarheidsinterval)  weergegeven.

De tabel met kengetallen geeft het gemiddelde aantal weken tot de werkhervatting weer. Bovendien is het 25e percentiel, de mediaan en het 75e percentiel gegeven. Deze geven respectievelijk aan na hoeveel weken 25% van de werknemers met de betreffende aandoening het werk heeft hervat, 50% het werk heeft hervat en 75% het werk heeft hervat. Er kan een verschil zijn tussen de steekproefomvang (valid N) in de eerste, tweede en derde kolom omdat niet bij alle verzuimgevallen er eerst een gedeeltelijke hervatting heeft plaatsgevonden of de datum daarvan onbekend is.

Als laatste is aangegeven het % tot de totale gevallen

De laatste grafiek geeft de uitstroom per maand weer voor volledige werkhervatting.

Wia instroom

Voor deze tabel zijn data van het UWV gekregen. U ziet het totale aantal beslissingen dat in 2006 en 2007 is genomen in de betreffende categorie.

Algemene gegevens :

Alle diagnoses gezamenlijk

  Aantal weken tot eerste hervatting Aantal weken tot 50% hervatting Aantal weken verzuim
Gemiddeld 10,94 15,42 24,39
Percentiel 25 1 6 10
Mediaan 6 10 16
Percentiel 75 13 17 27
Valid N 185.778 195.689 244.995

N.B. De verzuimduren hebben betrekking op verzuimgevallen van 43 dagen en langer.

 

figuur 2
figuur 2

 

Ruim 50 % van het verzuim langer dan 6 weken herstelt de eerste 4 maanden, 40 % herstelt in de loop van het eerste ziektejaar en ongeveer 10 % herstelt na 1 jaar.

 

figuur 36
figuur 36

 

 

figuur 38
figuur 38

 

De grootste groep zal bestaan uit mensen waarbij voor het eerst de ziekte is gediagnosticeerd, het grootste deel hervat het werk- gedeeltelijk – weer snel.

8 Diabetes mellitus zonder complicaties

     
  Aantal weken tot eerste hervatting Aantal weken tot 50% hervatting Aantal weken verzuim
Gemiddeld 9,20 12,15 23,39
Percentiel 25 1 4 9
Mediaan 6 8 14
Percentiel 75 11 14 25
Valid N 437 494 624
% totaal 0.25    

N.B. De verzuimduren hebben betrekking op verzuimgevallen van 43 dagen en langer.

Mannen 430 vrouwen 194

E600 72 17,19 33,82
E601 451 20,00 34,06
E602 624 14,00 23,39
omschrijving aantal 2006 Totaal 2006 Perc 2006 Aantal 2007 Totaal 2007 Perc 2007
E 602 Diabetes Mellitus zonder complicaties            
toewijzing IVA 8 3795 0,2 10 4388 0,2
toewijzing WGA 18 5306 0,3 29 5768 0,5
toewijzing WGA volledig ao 25 8906 0,3 25 10464 0,2
afwijzing aanvraag WIA, < 35% ao of geschikt eigen werk 66 11516 0,6 53 11185 0,5
afwijzing aanvraag WIA, herstel 1 1266 0,1 7 1050 0,7
afwijzing aanvraag WIA, overleden of 65 jaar geworden   7     6  
afwijzing aanvraag WIA, overige redenen 3 1286 0,2 9 1980 0,5
afwijzing aanvraag WIA, reden (nog) onbekend 15 3240 0,5 14 2413 0,6
  136 35322   147 37254  

 

figuur 40
figuur 40

 

 

figuur 42
figuur 42

 

Zoals te verwachten was is zowel de hervatting trager als de WIA instroom groter

Bij 0,5% van de verzuimgevallen langer dan 6 weken wordt de diagnose diabetes gesteld.

7 Diabetes mellitus met complicaties

  Aantal weken tot eerste hervatting Aantal weken tot 50% hervatting Aantal weken verzuim
Gemiddeld 12,93 18,94 34,03
Percentiel 25 1 6 12
Mediaan 7 11 20
Percentiel 75 15 22 44
Valid N 438 454 523
% totaal 0.21    

N.B. De verzuimduren hebben betrekking op verzuimgevallen van 43 dagen en langer.

Mannen 375 vrouwen 148

E600 72 17,19 33,82
E601 451 20,00 34,06
E602 624 14,00 23,39
omschrijving aantal 2006 Totaal 2006 Perc 2006 Aantal 2007 Totaal 2007 Perc 2007
E600 Diabetes met oogcompicaties            
toewijzing IVA 16 3795 0,4 15 4388 0,3
toewijzing WGA 6 5306 0,1 7 5768 0,1
toewijzing WGA volledig ao 22 8906 0,2 7 10464 0,1
afwijzing aanvraag WIA, < 35% ao of geschikt eigen werk 14 11516 0,1 12 11185 0,1
afwijzing aanvraag WIA, herstel   1266     1050  
afwijzing aanvraag WIA, overleden of 65 jaar geworden   7     6  
afwijzing aanvraag WIA, overige redenen 1 1286 0,1 1 1980 0,1
afwijzing aanvraag WIA, reden (nog) onbekend 7 3240 0,2 2 2413 0,1
  66 35322   44 37254  
             
E 601 diabetes met complicaties            
toewijzing IVA 26 3795 0,7 26 4388 0,6
toewijzing WGA 19 5306 0,4 27 5768 0,5
toewijzing WGA volledig ao 44 8906 0,5 48 10464 0,5
afwijzing aanvraag WIA, < 35% ao of geschikt eigen werk 24 11516 0,2 28 11185 0,3
afwijzing aanvraag WIA, herstel 3 1266 0,2 1 1050 0,1
afwijzing aanvraag WIA, overleden of 65 jaar geworden 7     6  
afwijzing aanvraag WIA, overige redenen 2 1286 0,2 6 1980 0,3
afwijzing aanvraag WIA, reden (nog) onbekend 14 3240 0,4 4 2413 0,2
  132 35322   140 37254  

6. Preventie

Op dit moment is geen informatie beschikbaar.

Literatuur

1. Diagnostisch Kompas – Diabetes mellitus. Amstelveen: College voor zorgverzekeringen.
2. Grijpink PGW, Heine RJ. Diabetes mellitus. Serie: Handboek arbeid en belastbaarheid. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum; 2003.
3. Sahay BK, Sahay RK. Lifestyle modification in management of diabetes mellitus. J Indian Med Assoc. 2002;100:178-80.
4. NHG-Standaard Diabetes mellitus type 2.
5. The Diabetes Control and Complications Trial Research Groep. The effect of intensive treatment of diabetes on the development and progression of long-term complications in insulin-dependent diabetes mellitus. N Engl J Med. 1993;329:977-86.
6. Clouse RE, Lustman PJ. Treatment of depression in diabetes: impact on mood and medical outcome. J Psychosom Res. 2002;53(4):917-24.
7. Kant I, Ros WJ, Rutten GE, et al. Diabetes, employment and fatigue-related complaints: a comparison between diabetic employees, ‘healthy’ employees and employees with other chronic diseases. J Occup Environ Med. 2004;46(8):828-36.
8. Screening op type-2-diabetes. Den Haag: Gezondheidsraad, 2004.
9. Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu.

Bijlage

Insuline

Insuline wordt in de subcutis ingespoten. Bij de behandeling met insuline wordt geprobeerd de fysiologische insulinebehoefte na te bootsen. Naar werkingsduur worden in de praktijk de insulinesoorten ingedeeld in kortwerkende, middellangwerkende en langwerkende insuline. Bij het opstellen van een toedieningsschema wordt uitgegaan van twee-, drie- of viermaal daags een insuline-injectie. Toediening met een insulinepen past beter in het dagelijks leven dan een injectiespuit, omdat de insuline eenvoudiger tussendoor kan worden toegediend.

Veelgebruikte insulinecombinaties bij DM type 1 zijn:

  • bij aanvang tweemaal daags een langwerkende insuline;

  • vervolgens driemaal daags een kortwerkende insuline(analoog) en één- of tweemaal daags een langwerkende insuline.

Variëren binnen het laatste toedieningsschema biedt de mogelijkheid de fysiologische insulinebehoefte het effectiefst te volgen. Dit biedt ook de meeste mogelijkheden om te anticiperen op veranderde insulinebehoefte, zoals kan voorkomen bij wisselingen in fysieke arbeidsbelasting en veranderde tijden waarop gegeten wordt.

Recombinantinsuline

Met behulp van recombinant-DNA-technieken is sinds 1996 recombinantinsuline onder de naam insuline lispro en later insuline aspart beschikbaar. Deze analogen hoeven, in tegenstelling tot gewone insuline, niet een half uur voor een maaltijd te worden toegediend, maar kunnen direct voor een maaltijd worden ingespoten. Bij toediening voor een maaltijd wordt al binnen een uur een piekinsulinespiegel bereikt. Verwacht mag worden dat kortwerkende analogen het profiel van de postprandiale insulinebehoefte beter volgen.

Insulinepompjes

Met behulp van insulinepompjes tracht men een insulineafgifte te bereiken die nog meer lijkt op de fysiologische insulinespiegels. Het pompje wordt vastgemaakt aan de kleding, bijvoorbeeld de broekriem of bh. Elke drie dagen wordt een nieuwe katheter geplaatst. De pompstand wordt aangepast aan de insulinebehoefte, die kan variëren naargelang de inspanning en de voeding. De pomp wordt gevuld met (super)kortwerkende insuline en wordt bediend door middel van knopjes waarmee de basale insuline-infusiesnelheid en de maaltijddoseringen separaat worden ingesteld. Voor zwemmen of douchen wordt de pomp losgekoppeld en wordt de katheter afgeplakt.

De continue subcutane insuline-infusie wordt toegepast wanneer met gewone insulinetoediening geen goede instelling kan worden gerealiseerd, of wanneer tijdelijk een zeer scherpe regulatie nodig is, zoals tijdens een zwangerschap. Pompjes worden ook in toenemende mate toegepast bij mensen met onregelmatige werktijden, omdat de diabetesregulatie met een insulinepomp eenvoudiger is. Het vereist van de diabeticus echter meer inzicht en discipline. Het behandelteam moet dit van tevoren proberen in te schatten.