Rouwreactie

Samenvatting

Een rouwreactie is het geheel van reacties dat optreedt na een verlies van een belangrijke naaste. Veel verschillende symptomen in verschillende gradaties, zowel op emotioneel, lichamelijk, cognitief en gedragsmatig gebied kunnen daarbij voorkomen. Deze symptomen passen bij een rouwreactie, een normale reactie op het overlijden van een dierbare. Hierdoor kunnen gedurende een periode beperkingen bestaan in het sociaal en beroepsmatig functioneren. Secundair aan een rouwreactie zijn de belangrijkste psychiatrische ziektebeelden: depressie, posttraumatische stressstoornis (PTSS) en angststoornis.

De belangrijkste beperkingen die nog langere tijd kunnen voorkomen, zijn concentratiestoornissen en vermoeidheidsklachten. Daarnaast kunnen praktische redenen voortkomend uit het verlies de re-integratiemogelijkheden beïnvloeden. De verzuimduur is na het verlies van een ouder gemiddeld korter dan na het verlies van een partner of kind.

Een rouwprotocol kan voor werkgevers en leidinggevenden een belangrijk hulpmiddel zijn bij de begeleiding van werknemers die een verlies van een dierbare te verwerken hebben. Goede afstemming tussen de werknemer en werkgever kan de re-integratie ondersteunen. Beperkingen in het dagelijks functioneren zijn na zes maanden bij de meerderheid van de rouwenden gering, hoewel een rouwproces jaren in beslag kan nemen.

Algemeen

  • CAS-code: P610 – rouwreactie

  • ICD-10-code: F43.2 – aanpassingsstoornissen

Synoniemen

Normaal rouwproces, bereavement, grief.

Afbakening ten opzichte van andere aandoeningen

Een rouwreactie is een natuurlijke reactie op het overlijden van een belangrijke naaste en is daarmee in essentie een normale reactie op een levensgebeurtenis die stressvol en ingrijpend kan zijn.

Een rouwreactie kan overgaan in psychopathologie, maar bij rouwsymptomen is terughoudendheid geboden bij het diagnosticeren van ziekte.

Toelichting

Dit lemma beoogt een leidraad te zijn bij adviseren ten aanzien van re-integratie van rouwenden waarbij demedicalisatie van normale processen vooropstaat. Juist omdat veel van de symptomen bij een rouwreactie ook voorkomen bij depressies, PTSS, aanpassingsstoornissen en angststoornissen is het een uitdaging voor de professional om een onderscheid te kunnen maken in normale rouwreacties en psychopathologie, met het besef dat de meeste rouwreacties niet in pathologie ontaarden.

1. Diagnose en behandeling

1.1. Definitie 

Een rouwreactie is het geheel van reacties dat optreedt na een verlies van een belangrijke naaste. Veel verschillende symptomen in verschillende gradaties zowel op emotioneel, lichamelijk, cognitief als gedragsmatig gebied kunnen daarbij voorkomen. Deze symptomen passen bij een rouwreactie, een normale reactie op het overlijden van een dierbare, waarin geleidelijk een aanpassing plaatsvindt aan het leven waar de overledene geen deel meer van uitmaakt. De oorzaak van de klachten is gelegen in het door de dood gedwongen afscheid moeten nemen van een belangrijke naaste in het leven.

Verliesverwerking wordt beschreven als een actief proces waarin vier rouwtaken voor nabestaanden centraal staan:

  • aanvaarding van de realiteit van het verlies;

  • ervaring van de pijn van het verlies;

  • aanpassing aan een nieuw leven zonder de overledene;

  • de overledene emotioneel een plaats geven en de draad van het leven oppakken.

In dit proces kunnen beperkingen bestaan die een periode de mogelijkheid tot functioneren beïnvloeden. De grote meerderheid van rouwenden (80-90%) herstelt spontaan en pakt de draad van het leven weer op zonder dat in de loop van de tijd psychopathologie ontstaat.

1.2. Diagnostiek

Anamnese

Vorm een indruk van de huidige situatie van de rouwende en de invloed van de rouwreactie op het functioneren in het dagelijkse leven en op het werk.

Aandachtspunten:

  • De relatie met de overledene, oorzaak van het overlijden.

  • Welke gevolgen heeft het verlies voor de betrokkene voor het privéleven en het werk, nu en in de toekomst?

  • Eerdere verlieservaringen.

  • De huidige klachten, het ontstaan en het verloop tot nu toe.

  • Hoe beoordeelt de betrokkene zichzelf, zijn huidige situatie, de mensen om hem heen, zijn functie en de toekomst?

  • Wat is tot nu toe in de werksituatie gebeurd? (zie ook: par. 2.1, Algemeen).

  • Klinisch beeld/klachten en symptomen.

Normale klachten die bij een rouwreactie kunnen voorkomen gedurende de eerste maanden na een verlies:

  • Emotioneel: heftig verlangen naar de overledene, ongeloof, gevoelens van verdriet, eenzaamheid, angst, schuld, boosheid, machteloosheid, pessimisme, opluchting, hopeloosheid, verlies van zingeving, neerslachtigheid.

  • Lichamelijk: slaapproblemen, veranderde eetlust, spanningshoofdpijn, vermoeidheid; verhoogde spiertonus, gewichtsverlies.

  • Cognitieve reacties: concentratieverlies, geheugenproblemen, verminderde zelfwaardering, verwardheid, preoccupatie met de overledene, hallucinatoire en auditieve ervaringen, verhoogde arousal.

  • Gedragsmatig: geagiteerdheid, teruggetrokkenheid, zoekgedrag, vermijding van personen of situaties, lusteloosheid, rusteloosheid, initiatiefverlies.

Toelichting

Niet alle klachten zullen voorkomen en de klachten zullen wisselen in de tijd. Kort na het verlies staat vaak het verlangen naar de overledene voorop in combinatie met ongeloof. In de loop van de dagen, weken tot maanden daarna nemen de frequentie en intensiteit van de klachten gebruikelijk af, hoewel daar geen strikt patroon voor te geven is; de snelheid en wijze waarop dat gebeurt, kan sterk verschillen van persoon tot persoon en per geleden verlies.

Alleen bij rouw kan gedurende een periode een combinatie van veel negatieve symptomen als normaal worden beschouwd. Het is belangrijk dit te beseffen om het pathologiseren van normale rouwprocessen te voorkomen. Anderzijds moet daar waar hulp nodig is, deze ook worden geboden.

Lichamelijk onderzoek

Niet van toepassing bij een rouwreactie tenzij in de anamnese aanwijzingen worden gevonden voor andere of bijkomende aandoeningen.

Aanvullend onderzoek

  • Rouwvragenlijst om te differentiëren tussen normale en mogelijk gecompliceerde rouwprocessen vanaf drie maanden na het verlies: de meest recente versie is op te vragen bij P.A.Boelen@uu.nl.

  • De rouwmeter op www.rouw.nl: deze rouwmeter geeft een indruk van de mate van rouwproblematiek in een continuüm van laag tot hoog en is gebaseerd op de rouwvragenlijst.

  • 4DKL: de vierdimensionale klachtenlijst is een vragenlijst voor het meten van vier symptoomdimensies: distress, depressie, angst en somatisatie.

Differentiaaldiagnose

Secundair aan een normale rouwreactie zijn de belangrijkste psychiatrische ziektebeelden:

  • depressie;

  • posttraumatische stressstoornis;

  • angststoornis.

Gecompliceerd rouwproces

Zie bijlage: Gecompliceerde rouwprocessen.

Toelichting

Aanpassingsstoornis is geen differentiaaldiagnose van een rouwreactie, ook al kan een rouwreactie veel weg hebben van een aanpassingsstoornis. DSM-IV sluit rouw als oorzaak van een aanpassingsstoornis expliciet uit.

1.3. Behandelplan

Medische behandeling/begeleiding

  • Bij milde tot matige klachten: geen reden voor behandeling.
    Voorlichting over rouw en bespreken van normale reacties kan de rouwende helpen om zijn klachten in perspectief te zien. Bijvoorbeeld om niet te twijfelen aan zichzelf doordat de emoties in deze situatie soms heftiger zijn dan hij of zij van zichzelf kent, verwacht of aanvaardbaar acht.

  • Bij ernstige klachten: als ondersteuning bij de verwerking kan rouwverwerkingtherapie overwogen worden. Er bestaat echter geen wetenschappelijk bewijs dat dit een toegevoegde waarde heeft bij een normaal rouwproces. Een depressie, PTSS of angststoornis wordt behandeld volgens de daarvoor beschikbare richtlijnen (NHG: standaard LESA Depressieve stoornis, NHG: standaard LESA Angststoornissen).

  • Bij een gecompliceerd rouwproces: cognitieve gedragstherapie waarbij exposure wordt toegepast voor de vermijdingsaspecten en cognitieve herstructurering van de negatieve denkpatronen (zie ook Bijlage).

Adviezen

  • Structuur aanbrengen in het dagelijks leven.

  • De omgeving laten weten waarmee gesteund kan worden en wat niet op prijs wordt gesteld.

  • Informatie opzoeken over rouw, bijvoorbeeld via de Landelijke Stichting Rouwbegeleiding (www.rouwverwerken.nl).

Zie ook paragraaf 2.3.

1.4. Prognose medisch herstel

De grote meerderheid van rouwenden (80-90%) herstelt spontaan en pakt de draad van het leven weer op zonder dat in de loop van de tijd psychopathologie ontstaat. Beperkingen in het dagelijks functioneren zijn na 6 maanden bij de meerderheid van de rouwenden gering, hoewel een rouwproces jaren in beslag kan nemen. Ongeveer 15% ervaart na 1-2 jaar nog haperingen in het functioneren. Problemen in het verwerken van rouw kan verstrekkende gevolgen hebben en gedurende jaren aanleiding zijn voor mentale en fysieke klachten. Soms uit onverwerkte rouw zich pas na jaren. Hoewel rouw een natuurlijk proces is en inherent aan leven, is de morbiditeit en mortaliteit onder rouwenden verhoogd.

Factoren die het herstel negatief kunnen beïnvloeden, zijn:

  • traumatische oorzaak voor het overlijden;

  • ernstige disstressverschijnselen in de beginfase;

  • cumulatie van stressoren, bijvoorbeeld meerdere sterfgevallen in korte tijd, conflicten in familie of met de werkgever;

  • psychopathologie in de voorgeschiedenis;

  • ontbreken sociaal netwerk;

  • vervallen in overmatig gebruik van alcohol, slechte voedingsgewoonten, en dergelijke.

Factoren die het herstel positief kunnen beïnvloeden, zijn:

  • sociaal netwerk: ervaren betrokkenheid en steun;

  • positieve levensinstelling.

Er is geen wetenschappelijk bewijs dat in een normaal rouwproces een interventie voor rouwverwerking de aanpassing aan de nieuwe situatie faciliteert.

1.5. Belemmeringen medisch herstel

Comorbiditeit

Psychopathologie zoals depressie, angststoornis of andere medische problematiek.

Complicaties

Negatieve cognities over de eigen rouwreacties vormen een factor die de verwerking kunnen verhinderen. Als de persoon de aspecten van een normaal rouwproces, zoals intense emoties (verlangen, verdriet) en gewaarwordingen (intrusieve beelden, realistische herinneringen), interpreteert als tekenen van gekte en controleverlies, kan dit wijzen op het zich ontwikkelen en voortduren van emotionele problemen na het overlijden van een dierbare. De rouwreacties worden bij die interpretatie als zeer stresserend ervaren; daaruit vloeit voort dat de rouwende neigt naar vermijdingsstrategieën die het herstel in de weg staan.

Cognities over schuld en verwijt kunnen de verwerking verhinderen, evenals negatieve cognities over reacties van anderen en een negatieve kijk op de veranderingen die in het leven zijn opgetreden.

Werkfactoren

Zie paragraaf 2.5.

2. Re-integratie

2.1. Diagnostiek arbeidsmogelijkheden 

Algemeen

De arbeidsanamnese geeft inzicht in de werkbelasting in de functie van de werknemer. Breng met de medewerker in kaart waar knelpunten liggen in het hervatten van werkzaamheden en ga na welke mogelijkheden en oplossingen de medewerker zelf ziet.

Aandachtspunten bij de anamnese zijn: arbeidsinhoud, arbeidsomstandigheden, arbeidsverhoudingen, arbeidsvoorwaarden, werkdruk, regelmogelijkheden en sociale relaties.

Preventieve maatregelen

Niet van toepassing.

Diagnostische hulpmiddelen – vragenlijsten

Zie paragraaf 1.2, Aanvullend onderzoek.

Werkplekonderzoek (RI&E) aandachtspunten

Niet van toepassing.

Bekende conditionele relaties

Geen informatie.

Bekende causale relaties

Beroepsziekte: rouwreacties bij medewerkers in de zorg die vaak geconfronteerd worden met overlijden van patiënten aan wie zij intensieve begeleiding/verzorging verlenen bijvoorbeeld palliatieve zorg. Zie http://www.oncoline.nl/index.php?pagina=/richtlijn/item/pagina.php&richtlijn_id=444.

Opmerkingen met betrekking tot diagnostiek

In een recent uitgevoerd onderzoek naar de terugkeer van rouwenden naar het werk bleek de uitslag van de rouwvragenlijst vanaf 6 weken na een verlies sterk indicatief voor de duur tot volledige werkhervatting. Op grond van de criteria van de diagnose ‘een gecompliceerd rouwproces’, zoals die waarschijnlijk zullen worden opgenomen in DSM-V, mag de diagnose gecompliceerd rouwproces echter pas na 6 maanden gesteld worden (zie bijlage bij dit lemma).

2.2. Functionele mogelijkheden

Indien een rouwreactie leidt tot beperkingen dan zijn deze beperkingen te verwachten in de volgende drie rubrieken van de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML): I (persoonlijk functioneren), II (sociaal functioneren), en VI (werktijden). Het gaat om de volgende items:

FML-item Rubriek
Concentreren van de aandacht I-1
Verdelen van de aandacht I-2
Herinneren I-3
Doelmatig handelen (taakuitvoering) I-5
Zelfstandig handelen (zelfstandige taakuitvoering) I-6
Overige beperkingen in het persoonlijk functioneren I-8
Specifieke voorwaarden voor het persoonlijk functioneren in arbeid I-9
   
Emotionele problemen van anderen hanteren II-6
Eigen gevoelens uiten II-7
Omgaan met conflicten II-8
Samenwerken II-9
Vervoer II-10
Overige beperkingen in sociaal functioneren II-11
Specifieke beperkingen voor het sociaal functioneren in arbeid II-12
   
Werktijden: perioden van het etmaal VI-1
Werktijden: uren per dag VI-2
Werktijden: uren per week VI-3
Toelichting

De mogelijkheden kunnen per werknemer verschillen.

Bij een rouwreactie kunnen mogelijkheden om te functioneren nog langere tijd plotseling verminderd raken doordat het verdriet met bijkomende symptomen de rouwende overvalt. Dit kan gebeuren door een opmerking, een bepaalde situatie of andere confrontatie, of spontaan zonder duidelijke aanleiding. Dit is een normaal verschijnsel; enerzijds is het belangrijk dat werknemer en werkgever/collega’s zich hiervan bewust zijn en anderzijds dat daarop wordt geanticipeerd door van te voren oplossingen te bespreken die de medewerker in zo’n situatie de ruimte bieden om weer tot zichzelf te komen, bijvoorbeeld door zich even terug te trekken.

2.3. Re-integratieplan

Algemeen

Een rouwprotocol kan voor werkgevers en leidinggevenden een belangrijk hulpmiddel zijn bij de begeleiding van werknemers die een verlies van een dierbare te verwerken hebben (http://www.verliesverwerken.nl/downloads/rouwprotocol_in_werksituatie.pdf).

De richtlijn Handelen van de bedrijfsarts bij werknemers met psychische klachten is van toepassing bij werknemers met een rouwreactie.

In de meeste CAO’s is het aantal verlofdagen na een overlijden beperkt tot enkele dagen. Om die reden wordt een rouwende medewerker die niet direct volledig terugkeert naar de werkvloer, vaak ziek gemeld. Om medicaliseren van normale rouwprocessen te voorkomen valt te overwegen niet tot ziekmelding over te gaan maar om met de werkgever te bespreken of een andere verlofvorm mogelijk is. Werknemer en werkgever komen samen tot maatwerk passend bij de specifieke situatie. De bedrijfsarts wordt niet automatisch ingeschakeld maar wanneer de werknemer en/of de werkgever dat zinvol achten (de werknemer heeft behoefte om de bedrijfsarts te raadplegen, onduidelijk is of re-integratie gestart kan worden, de re-integratie stagneert, er is mogelijk sprake van een bijkomende ziekte of werknemer en werkgever komen er samen niet uit).

  • Er is in het algemeen geen reden tot vervroegd opstellen van een probleemanalyse bij een rouwreactie. Bij ziekmelding conform de UWV-richtlijnen tenzij andere afspraken worden gemaakt.

    • Leidinggevenden:

      • maak duidelijk dat het verloop van een rouwproces individueel bepaald is en betrokkenheid en steun daarbij van belang is;

      • informeer of de organisatie een rouwprotocol heeft en zo niet, wijs op het voorbeeld rouwprotocol van de Landelijke Stichting Rouwbegeleiding (http://www.verliesverwerken.nl/downloads/rouwprotocol_in_werksituatie.pdf);

      • adviseer de leidinggevende contact te houden met de rouwende medewerker en alert te zijn op diens dreigende isolement door schroom, onzekerheid, onmacht of onwetendheid van collega’s;

      • zorg voor voldoende kennis op het gebied van rouw, ook bij de collega’s op de werkvloer (www.verliesverwerken.nl, toelichting mogelijkheden);

      • stimuleer de leidinggevende om met de medewerker samen na te denken over aanpassingen in de werksituatie om terugkeer naar het werk te vergemakkelijken, zoals beperking van het aantal uren, het takenpakket of de werktijden en het toekennen van bijzonder verlof;

      • adviseer de leidinggevende om regelmatig het ingestelde beleid te evalueren en zo nodig aan te passen.

    • Persoonsgerichte adviezen:

      • Adviseer de betrokken werknemer:

        • contact te houden met het werk;

        • na te denken over welke regelmogelijkheden de drempel tot terugkeer naar het werk kunnen verlagen en dit kenbaar te maken bij de leidinggevende/werkgever;

        • kenbaar te maken op welke wijze collega’s en/of leidinggevende wel en niet kunnen helpen bij de terugkeer;

        • (blijvende) knelpunten te bespreken met de werkgever en te proberen tot effectieve aanpassingen te komen;

        • informatie te lezen over terugkeer naar werk bij rouw.

      • Informatiemateriaal:

        • Landelijke Stichting Rouwbegeleiding: Werken met verlies; verslag van de conferentie ‘Rouw en arbeid’, 2000;

        • rouw en arbeid: ‘Terugkeer naar je werk na de dood van je kind’, Kokkie Jonkers; De Vereniging Ouders van een Overleden kind (www.vook.nl).

2.4. Prognose herstel belastbaarheid

Concentratiestoornissen en klachten van vermoeidheid zijn de meest voorkomende beperkingen die nog geruime tijd kunnen voorkomen. In een onderzoek onder 350 rouwenden bleek 20% twee maanden na het verlies van een partner nog problemen te ervaren met concentreren, 17% met het maken van beslissingen; 12% bleek na 7 maanden nog steeds meer fouten te maken dan voor het verlies.

De relatie met de overledene is van invloed op de duur van verzuim. In een beschrijvend onderzoek onder 60 werkenden bleek dat werkhervatting gemiddeld sneller plaatsvindt na het verlies van een ouder dan na het verlies van een partner of kind (zie ook paragraaf 5).

2.5. Belemmeringen herstel belastbaarheid/werkhervatting 

Werkgebonden belemmeringen

  • Isolement door onvoldoende begrip of betrokkenheid collega’s en/of leidinggevende.

  • Beperkte regelmogelijkheden om werk aan te passen.

  • Regelmatige confrontatie in het werk met situaties of personen die herinnering aan het verlies actueel maken.

  • Aanwezigheid van een arbeidsconflict.

Persoonsgebonden belemmeringen

  • Meerdere verlieservaringen in korte tijd.

  • Langdurig verzuim bij eerdere verlieservaringen.

Belemmeringen in de thuissituatie

  • Extra belasting in de privésituatie door wegvallen van de naaste samenhangend met het overlijden bijvoorbeeld:

    • financiële en administratieve afhandeling;

    • problemen kinderopvang;

    • dubbele ouderrol;

    • extra begeleiding/zorg voor rouwende kinderen;

    • mantelzorgtaken voor overblijvende ouder.

Medische belemmeringen

Zie paragraaf 1.5.

3. Epidemiologie

Incidentie en prevalentie

  Man Vrouw Totaal
WAO-instroom 2002 rouwreactie      
aantal 205 547 752
% totaal 0,5% 1,1% 0,8%
Toelichting

Van de Nederlandse beroepsbevolking worden naar schatting 230.000 werknemers per jaar geconfronteerd met een overlijden in de nabije omgeving.

  • Risicovolle beroepen: Zorgverleners die vanuit hun functie een intensieve relatie hebben met terminale patiënten.

  • Risicovolle branches/sectoren: Zorg.

4. Verwijzen en samenwerken

Conform de NVAB richtlijn Handelen van de bedrijfsarts bij psychische klachten.

5. Verzuimreferentieduren

De referentiegegevens voor de verzuimduur per lemma zijn gebaseerd op verzuimgegevens van vier arbodiensten van verzuimgevallen die in 2004 of in 2005 zijn beëindigd. Omdat in veel gevallen er pas bij 6 weken verzuim een diagnose door een bedrijfsarts is genoteerd hebben we alleen verzuimgevallen die minimaal 43 dagen duren meegenomen. In totaal waren dit 244.995 gevallen. Waarvan 118090 mannen en 126905 vrouwen. Het aantal vrouwen in onze groep ligt dus iets hoger.

In de grafiek met uitstroomcurven is weergegeven welk deel van de verzuimgevallen het werk hervat binnen een bepaalde periode. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de eerste hervatting (groene lijn), 50% hervatting (blauwe lijn) en volledige werkhervatting (rode lijn). Rond iedere lijn zijn met stippellijntjes (in dezelfde kleur) de onzekerheidsmarges ( 95%-betrouwbaarheidsinterval)  weergegeven.

De tabel met kengetallen geeft het gemiddelde aantal weken tot de werkhervatting weer. Bovendien is het 25e percentiel, de mediaan en het 75e percentiel gegeven. Deze geven respectievelijk aan na hoeveel weken 25% van de werknemers met de betreffende aandoening het werk heeft hervat, 50% het werk heeft hervat en 75% het werk heeft hervat. Er kan een verschil zijn tussen de steekproefomvang (valid N) in de eerste, tweede en derde kolom omdat niet bij alle verzuimgevallen er eerst een gedeeltelijke hervatting heeft plaatsgevonden of de datum daarvan onbekend is.

Als laatste is aangegeven het % tot de totale gevallen

De laatste grafiek geeft de uitstroom per maand weer voor volledige werkhervatting.

Wia instroom

Voor deze tabel zijn data van het UWV gekregen. U ziet het totale aantal beslissingen dat in 2006 en 2007 is genomen in de betreffende categorie.

Algemene gegevens :

Alle diagnoses gezamenlijk

  Aantal weken tot eerste hervatting Aantal weken tot 50% hervatting Aantal weken verzuim
Gemiddeld 10,94 15,42 24,39
Percentiel 25 1 6 10
Mediaan 6 10 16
Percentiel 75 13 17 27
Valid N 185.778 195.689 244.995

N.B. De verzuimduren hebben betrekking op verzuimgevallen van 43 dagen en langer.

 

figuur 2
figuur 2

 

Ruim 50 % van het verzuim langer dan 6 weken herstelt de eerste 4 maanden, 40 % herstelt in de loop van het eerste ziektejaar en ongeveer 10 % herstelt na 1 jaar.

 

figuur 108
figuur 108

 

 

figuur 110
figuur 110

 

Rouwreactie komt in ruim 1 % van de verzuimgevallen voor. Hoewel mensen relatief lang afwezig zijn hervat bijna iedereen. In het algemeen is de terugkeer na verlies ouders, broers en zussen korter dan na verlies van partner of kind

Ruim 50 % is na 6 weken alweer op de werkvloer. Bij de helft van de mensen die de poort van de WIA bereiken zijn de klachten nog zodanig ernstig dat het werk nog niet hervat kan worden. Vrijwel altijd volgt een tijdelijke uitkering.

31 Rouwreactie

  Aantal weken tot eerste hervatting Aantal weken tot 50% hervatting Aantal weken verzuim
Gemiddeld 10,34 15,12 23,60
Percentiel 25 1 6 11
Mediaan 5 10 16
Percentiel 75 13 18 29
Valid N 2.469 2.534 2.933
% totaal 1.2    
   

N.B. De verzuimduren hebben betrekking op verzuimgevallen van 43 dagen en langer.

Mannen 873 vrouwen 2060

Wia instroom 2006 en 2007

omschrijving aantal 2006 Totaal 2006 Perc 2006 Aantal 2007 Totaal 2007 Perc 2007
toewijzing IVA 1 3795 0 1 4388 0
toewijzing WGA 23 5306 0,4 22 5768 0,4
toewijzing WGA volledig ao 31 8906 0,3 47 10464 0,4
afwijzing aanvraag WIA, < 35% ao of geschikt eigen werk 50 11516 0,4 47 11185 0,4
afwijzing aanvraag WIA, herstel 3 1266 0,2 4 1050 0,4
afwijzing aanvraag WIA, overleden of 65 jaar geworden   7     6  
afwijzing aanvraag WIA, overige redenen 1 1286 0,1 2 1980 0,1
afwijzing aanvraag WIA, reden (nog) onbekend 12 3240 0,4 11 2413 0,5
Overzicht voor 'Diagnodecode' = P610 (8 detailrecords)            
Totalen 121 35322 0,3 134 37254 0,4

 

6. Preventie

Niet van toepassing bij rouwreactie.

Literatuur

1. Zhang A, El-Jawahri A, Prigerson HG. Update on bereavement research: evidence-based guidelines for the diagnosis and treatment of complicated bereavement. J Palliat Med. 2006;9(5):1188-203.
2. Bonanno GA, Kaltman S. Varieties of grief experience. Clin Psychol Rev. 2001;21(5): 705-34.
3. Shuchter SR, Zisook S. The course of normal grief. In: MS Stroebe, W Stroebe, RO Hansson (eds.), Handbook of bereavement: theory, research and intervention. Cambridge: Cambridge University Press, 1993, pp. 23-45.
4. Boelen PA, Bout, J van den, Keijser J de, et al. Reliability and validity of the Dutch version of the inventory of traumatic grief (ITG). Death Stud. 2003:27:227-47.
5. Ott CH. The impact of complicated grief on mental and physical health at various points in the bereavement process. Death Stud. 2003;27:249-72.
6. Stroebe W, Schut H, Stroebe MS. Grief work, disclosure and counseling: do they help the bereaved? Psychol Rev. 2005;25(4):395-414. E-pub 2005 Mar 23 review.
7. NVAB richtlijn Handelen van de bedrijfsarts bij werknemers met psychische klachten. Utrecht: NVAB, 2000, www.nvab.nl.
8. Silverman GK, Jacobs SC, Kasl SV, et al. Quality of life impairments associated for traumatic grief. Psychol Med. 2000;30:857-62.
9. Boelen PA. Complicated Grief. Assessment, Theory and Treatment. Part III Treatment [Proefschrift]. Utrecht: Universiteit Utrecht, 2005.
10. Boelen PA, Bout J van den, Hout MA van den. The role of negative interpretations of grief reactions in emotional problems after bereavement. J Behav Ther Exp Psychiatry. 2003;34(3-4):225-38.
11. Nan PM. Rouwprocessen en terugkeer naar werk [Afstudeerscriptie]. Nijmegen: SGBO, 2005.
12. Richtlijn rouw Vereniging integrale kankercentrahttp://www.oncoline.nl/index.php?pagina=/richtlijn/item/pagina.php&richtlijn_id=444.
13. Werken met verlies; verslag van de conferentie ‘Rouw en arbeid’ te bestellen door € 4,50 over te maken op gironummer 4616384 t.n.v. LSR Utrecht, o.v.v. ‘Werken met verlies’.
14. Rouwprotocol van de Landelijke Stichting Rouwbegeleiding.http://www.verliesverwerken.nl/downloads/rouwprotocol_in_werksituatie.pdf.
15. Jonkers K. Rouw en arbeid: Terugkeer naar je werk na de dood van je kind. Vereniging Ouders van een Overleden Kind. www.vook.nl.

Bijlage: gecompliceerde rouwprocessen

DSM-IV ziet de dood van een naast of familielid als een stressor met in het algemeen normale en voorspelbare reacties. Door deze benadering wordt rouw gecategoriseerd onder de V-codes om aan te geven dat de focus van de klinische aandacht de reactie op de dood van een dierbare is. De keuze om rouw alleen in de V-codes te duiden is duidelijk bedoeld om rouw als een normaal fenomeen te zien en niet als een aparte psychische stoornis.

Het ziet ernaar uit dat in de toekomstige DSM-V editie op grond van de resultaten van wetenschappelijk onderzoek naar rouw en gecompliceerde rouwprocessen de diagnose gecompliceerd rouwproces als aparte diagnose zal worden opgenomen. 1,15 De reden is dat een gecompliceerd rouwproces tot specifieke symptomen leidt waarvoor de bestaande diagnosen niet toereikend zijn. Deze symptomen kunnen zonder gerichte behandeling jaren blijven bestaan en tot verhoogde morbiditeit leiden. Bij een gecompliceerd rouwproces staan separatieangst en traumatische angst centraal.

Voorgestelde criteria voor een gecompliceerd rouwproces voor de toekomstige editie van DSM-V:

Criterium A

  • Een intens verlangen, hunkeren, smachten naar de overledene.

  • Het verlangen moet minstens dagelijks gedurende de laatste maand ervaren worden of in een ontwrichtende mate.

Criterium B

In de afgelopen maand heeft de persoon minstens vier van de onderstaande symptomen in extreme mate ervaren of het gevoel gehad te worden overspoeld door:

  1. moeite de dood te accepteren;

  2. problemen met het vertrouwen in anderen sinds het overlijden;

  3. ernstige verbitterdheid of boosheid over het overlijden;

  4. moeite met de draad van het leven weer oppakken (bijv. door moeite te hebben in het aangaan van nieuwe contacten);

  5. emotioneel verdoofd voelen of afstand voelen bij anderen sinds de dood;

  6. het gevoel dat het leven leeg en zinloos is zonder de overledene;

  7. het gevoel dat de toekomst niet belangrijk is of geen mogelijkheden tot voldoening meer biedt zonder de aanwezigheid van de overledene;

  8. geagiteerdheid, (over)gespannenheid, prikkelbaarheid sinds het overlijden.

Criterium C

De bovenstaande symptomen veroorzaken een significant disfunctioneren op het gebied van sociale contacten, werk of andere belangrijke gebieden.

Criterium D

De duur van de verstoring van het evenwicht bestaat minimaal 6 maanden sinds het overlijden.

Literatuur bijlage

American Psychiatric Association Diagnostic and statistical manual of mental disorders (4th edition). Washington, DC: 1994.

Lichtenthal WG, Cruess DG, Prigerson HG. A case for establishing complicated grief as a distinct mental disorder in DSM-V. Clin Psychol Rev. 2004;24:637-66.

Zhang A, El-Jawahri A, Prigerson HG. Update on bereavement research: evidence-based guidelines for the diagnosis and treatment of complicated bereavement. J Palliat Med. 2006;9(5):1188-203.